Straatje

Eigenlijk is het een straatje van niks. De naam is langer dan het straatje zelf. Het is echt een straatje, zeker geen laan, laat staan een boulevard of avenue. Als je aan het eind van het straatje staat kun je met gemak het einde zien. Het is een doodlopend straatje dat van niks naar nergens leidt. Maar er is verder niks mis met het straatje. Er wonen vriendelijke mensen die elkaar beleefd groeten, soms een praatje maken, zeker als het weer het toelaat en van tijd tot tijd spreken ze af. In het straatje verschijnen dan statafels en twee partytenten en de bewoners brengen drank en eten in , kouten met elkaar en zeggen tegen elkaar dat het zo’n leuk straatje is. En ach, dat je die ene buurman nooit ziet, zo iemand heb je in elk straatje wel wonen.
Het gonst in het straatje. Een mid-winterborrel hebben wat bewoners bedacht. En omdat winters nauwelijks meer winters zijn, maar al een vleugje lente in zich hebben, zijn er wat mensen uit hun huis gekomen om zich te  verzamelen rond de vuurpotten en de glühwein. Jas aan, shawl om en als je maar een paar keer zegt dat het zo gezellig is wordt het dat haast vanzelf. Men proost met elkaar en wenst elkaar het beste voor het komende jaar. Een enkeling neuriet zachtjes van feliz navidad en prospere año. Voorzichtig doen er wat mensen mee.
Er komt een man het straatje in gelopen. Met een ezeltje aan zijn hand. Op dat ezeltje zit een vrouw, een meisje nog. In haar armen een ingebakerd kindje, het enig wat er van te zien is, is een plukje haar, lijkt wel van goud. Het gesprek stokt en het neuriën verstomt.
“Goedenavond”, zegt de man met het ezeltje, “Neem mij niet kwalijk en het spijt mij als ik stoor, maar wij zijn een beetje de weg kwijt. Weet een van u misschien de kortste weg naar Egypte?” En de man vertelt verder dat ze na een lange tocht vanuit hun woonplaats afgereisd zijn voor een volkstelling. “Het is een lang verhaal” zegt hij “en ik geloof het zelf haast niet. Maar toen wij aankwamen waar wij moesten zijn was er geen plaats voor ons in de herberg, maar gelukkig vonden wij een oude schuur en daar werd ons kind, een bijzonder kind, ja, dat is het, geboren. En ik kreeg een droom waarin ik gewaarschuwd werd op weg te gaan, op weg naar Egypte, daar zou het veilig zijn, hier niet meer. En nu ben ik op weg, mijn droom achterna. Maar waarschijnlijk hebben we een afslag gemist en lopen we nu een beetje verloren. Maar gelukkig treffen we u. Weet u de weg?”
De bewoners van de straat kijken elkaar aan. Egypte, hoe kom je van hier in Egypte? Je droom achterna? Een buurman van mij vraagt aan de man of hij en zijn vrouw niet wat willen drinken en eten, wat wijn of brood, misschien. Er is genoeg voor iedereen. De man schudt het hoofd. “Nee, dank u wel, dank u aller hartelijkst, maar we willen liever door. Dromen blijven niet duren.”
Mijn buurman knikt. “Ik begrijp het, soms moet je een droom waarmaken. En is er geen tijd voor iets anders .Ik zou die kant opgaan.” Hij wijst naar het zuiden. “Dank u wel,” zegt de man met het ezeltje.
Zij gaan op weg. De man, de vrouw en het kindje. Is het de weerschijn van de straatlantaarns of zie ik werkelijk een aureool om hun hoofden?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *