Afbrokkelen

Een paar dagen geleden. Ontbijt. Zoals elke ochtend volgens het vaste patroon. Schaaltje pakken. Muesli, drie, vier lepels, halfvolle yoghurt er bij, appeltje schillen in stukjes snijden en er door heen roeren. Krantje openvouwen en dan eten en lezen, eigenlijk meer koppen snellen. Bedachtzaam maal ik de happen ochtendpap fijn, meer geconcentreerd op wat ik lees dan op wat ik eet. Krak. Een hard stukje in de muesli, denk ik. Een te hard stukje om het fijn te kunnen bijten. Een te groot stukje om door te slikken. Slechte muesli is mijn volgende gedachte. Ik inspecteer het stukje. Niks geen muesli, geen goede, geen slechte. In de palm van mijn hand ligt een stukje van een kies, een stukje van een van mijn kiezen. Met het puntje van mijn tong exploreer ik dat wat van mijn kiezen nog over is. Ik voel wat er niet meer is. Een op het gevoel immens gapende ruimte. De tandarts heeft pas over een paar dagen tijd, nee ik heb geen pijn, dus dat kan wel lijden. In de dagen erna lijkt het erop of er nog wat naschokken zijn. Twee keer nog een klein stukje kies, of is het vulling, brokkelen af. Gade merkt op dat ik waarschijnlijk langzaam aan het afbrokkelen ben, dat het deel uit maakt van het proces dat onherroepelijk tot het absolute einde leidt. Mijn lijf in verval, mijn lijf waar intussen van alles aan mankeert. Het eens zo trotse en solide bouwwerk wankelt op zijn grondvesten. Een kies breekt af, een hart slaat over, de gang vertraagd. En wat blijft is een ruïne overwoekerd door klimplanten en zacht mos. Symbolen van een voorbije tijd. Een ruïne met zijn eigen wat geheimzinnige schoonheid en betovering. Een ruïne, illustratie van de mooie verhalen die het ooit meemaakte en in de dwaalgangen op geheime plekken nu nog geschreven worden.
Over een uur moet ik bij de tandarts zijn. Heeft een restauratie nog zin of conserveert zij de bouwval?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *