Sjors

De aula is te klein en te heet. Het is ook nauwelijks een aula. Het is meer een aulaatje. Net goed genoeg voor de uitvaartdienst van iemand die weinig familie en nog minder vrienden heeft gehad. Dat kon je van George niet zeggen. George, zo schreef je zijn naam, maar je sprak het uit als Sjors. Iedereen noemde hem zo, behalve zijn vrouw. Die had een koosnaampje voor hem. En de mevrouw van de begrafenisonderneming die de bijeenkomst leidde had ook nog nooit van Sjors gehoord. Ze had het over George, op de meest mogelijke Engelse manier uitgesproken. Als zij zijn naam noemde, was het of het over iemand anders ging. En toch was het Sjors van wie ik afscheid nam. Een laatste gang naar de geopende kist. Hij leek nog heel erg op de man met wie ik een dag of veertien geleden nog een praatje had staan maken. Nu werd er gezwegen. Op zijn dode hand zat een pleistertje geplakt.  Waarom heeft een dode nog een pleistertje op zijn hand?
In de warme aula werd veel gesproken. Zijn kinderen, zijn vrouw, een vriend, de mevrouw van de vrijmetselaarsloge waar George [Sjors] lid van was. Warme woorden en geen daarvan was te veel. Op de kist kwamen drie witte rozen te liggen. Naar oud vrijmetselaarsgebruik, zei de mevrouw. Een roos van wijsheid, een van kracht en de derde was de roos van schoonheid. En  er was muziek. De kleine kleinzoon op zijn klarinet, die door zijn tranen heen voor opa twee liedjes blies en de vriendin die a capella “We’ll meet again” zong.
Wij brachten Sjors naar zijn graf. De mevrouw van de organisatie bleef het over ‘George’ hebben. Ach ja, zij heeft hem natuurlijk ook niet gekend.
Sjors was bezweken aan zijn hart. Ik moest mij haasten voor de afspraak met mijn cardioloog. Wat onderzoeksuitslagen bespreken. Halsaders bleken nog mooi open, andere onderzoeken hadden niet iets extra fnuikends aan het licht gebracht. Goed blijven bewegen, was zijn advies. Zo lang het nog kan, dacht ik, denkend aan Sjors.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *