Tijd

Dit keer was het geen Bach, Wagenaar of DuruflĂ©. Ook geen Franck, Andriessen of Alain. Er stond in de reeks van wekelijkse orgelconcerten een improvisatieprogramma aangekondigd. Drie organisten zouden om beurten twee keer improviseren op door het publiek aangedragen thema’s. Dat mocht van alles zijn. Een stuk muziek, een film, een boektitel, een stemming. Er werden 24 thema’s werden aangedragen. Zes werden er uitgekozen. Twee organisten kozen voor veiligheid en namen een thema dat dicht aanschurkte tegen hun daagse praktijk. Psalmbewerkingen of Bachthema’s. Mooi improvisaties, soms avontuurlijk en gezocht, soms ingetogen en bedaard. Een van de organisten durfde op het majestueuze orgel Miles Davis te improviseren. Een onverwachte combinatie. Jazz en orgel. Voor zijn tweede bijdrage koos hij een tekst die hij voor hij begon voorlas. Er viel mij een wat vreemde slotregel op”Wij stonden deze zomer op de rand van een dal/ om ons heen alleen wind”. De rand van het dal, daar had ik weinig mee. De rand van de vallei, ja, maar de rand van het dal, dat bleef bij mij toch ergens diep weg, weinig wind. Van degene die het thema had aangedragen hoorde ik dat hij het gedicht ‘Tijd’ van Rutger Kopland ter improvisatie had aangeboden. De organist verklankte het op wondermooie wijze. Een dag na het concert heb ik het gedicht opgezocht. Lang leve het Internet. En daar las ik het, en nog eens en nog eens. En dan zetten drie regels zich in mij vast:
“het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd”
Tijdens het voorlezen in de kerk zijn deze regels mij ontgaan. Maar nu laten ze me niet meer los. Het is een louterende en geruststellende gedachte. Meer nog dan Bloems “Voorbij, voorbij, o, en voorgoed voorbij”. Kopland vat de betekenisloosheid van het bestaan in drie regels samen. Ik moet daar een heel leven over doen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *